Berthe Dubail

Door de keuze van de thema’s (landschappen, stillevens en portretten) en het gedempte kleurenpalet passen de eerste doeken van Berthe Dubail nog bij het animisme dat tijdens de jaren 1930 en tijdens de Tweede Wereldoorlog de toon aangeeft in België.  Haar werk distantieert zich al snel van de picturale beeldtaal van een aantal Henegouwse kunstenaars die de krachten hadden gebundeld onder de benaming Nervia.  De zintuiglijke verrukking die uit deze jeugdwerken spreekt, de gulle verflagen en hun doffe harmonieën doen veeleer denken aan het werk van een Jacob Smits. We vinden er dezelfde diepmenselijke blik in terug, dezelfde vereenvoudiging van de plastische middelen en dezelfde sensuele benadering van de materie, maar dan wel één die een soort innerlijk licht creëert, de Kempense meester waardig.

Reproduction
reproduction
reproduction
reproduction
Le jour, 1942
Le moulin Stoclet à Leval, 1944
Jeune femme au pull vert, 1950
La palissade bleue à Yvry, 1950

Reproduction
reproduction
reproduction
reproduction
Mady de profil, 1952
L'ouvrier (Paris), 1953
Chevreuse, 1954
Le repas, 1954

 

Berthe Dubail trekt verschillende keren voor enkele maanden naar Parijs, waar ze de befaamde ateliers van “La Grande Chaumière” bezoekt. Die kennismaking beïnvloedt haar kunst.  De dikke verflagen moeten plaatsmaken voor hoekige contouren die figuren en stedelijke landschappen resoluut afbakenen. Dat levert een sobere, ernstige en zelfs zwaarmoedige kunst op die de Parijse critici verbluft door haar mannelijke beheersing en expressionistische neigingen. Tegelijk is het een kunst die met ingehouden emotie, maar op een intense manier eenvoudige en menselijke thema’s verbeeldt, zoals variaties op haar vrouwelijke model Yan. De derde versie daarvan schetst een monumentale vormentaal met een abstract decor, in een wondermooi kleurenpalet waarbij grijstinten de toon aangeven. Dit zou de aanzet vormen van haar verdere artistieke parcours.

reproduction
Reproduction
Yan, 3e version, 1954
Yan, 4e version, 1954

 

Omdat Berthe Dubail altijd weer nieuwe dingen wil uitproberen, waagt ze zich vanaf 1955 met haar typische passie en vurige toewijding aan haar eerste abstracte werken, in overeenstemming met de eerste ingrijpende veranderingen die de abstracte kunst na de oorlog ondergaat. Bij deze experimenteerdrift hoort ook een nieuw levenspad: ze verhuist naar Elsene-Brussel en geeft er verder les aan het lyceum. Haar nauwer contact met het Brusselse culturele leven en haar ontmoeting met dichter Pierre Bourgeois, een onvermoeibare voorvechter van de moderniteit, bevorderen haar esthetische koerswijziging.

reproduction
reproduction
reproduction
reproduction
reproduction
Hommage à Rembrandt, 1956
La tour, 1956
Espace bleu ou Espace nocturne, 1959
Forces adverses, 1960
Lumière noire, 1961

reproduction
reproduction
reproduction
Entre les mondes, 1961
Soulèvement de bleus, 1962
Tournoiements, 1962

reproduction
reproduction
reproduction
Gouache n°11, 1962
Prométhée, 1963
Vers le point Oméga, 1963

 

Op basis van grafische motieven die een plantaardige soepelheid uitstralen en lange curven die samenvloeien tot totemachtige hoekvormen, creëert de kunstenares haastige ritmes en een gestructureerde, compacte en lichtgevende ruimte die, zoals blijkt uit sommige titels, al iets van de immense kosmos weergeeft. “Ik probeer mijn enthousiasme, ontreddering en tederheid fysiek te verbeelden. Nu eens mondt de kosmische angst uit in een beheerste dynamiek, dan weer verstilt de onrust in een ongewoon evenwicht,” zo schrijft ze zeer treffend. Berthe Dubail kiest ongeveer acht jaar voor het dynamisme: eindeloze arabesken en breed wervelende ritmes slepen lichtmassa’s mee die oprijzen, ronddraaien en steigeren. Ook in haar gouaches hanteert de kunstenares een gedurfde lichaamstaal, naar het voorbeeld van Hartung in Parijs, of Mortier of Van Anderlecht in Brussel. In 1963 krijgt ze een belangrijke eigen tentoonstelling in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten. Meteen een kans om haar aan het publiek en de kritiek bloot te stellen.

reproduction
reproduction
reproduction
Gouache n°25, 1963
Sans titre, 1963
Intrusion, 1964

 

Rond 1965 “interioriseert” ze haar strijd en voert ze een geleidelijke stijlverandering door. Daarbij ontwikkelt ze een nieuwe vormtaal, al blijft ze trouw aan bepaalde handbewegingen en aan haar klassieke spel van curven en eivormige versieringen. Voortaan verbeelden ze veeleer de stille aanwezigheid van uitgestrekte minerale vlakken dan de bewegende kringen van de kosmos. Alle aandacht gaat uit naar de bodem met zijn sedimentaire ophopingen, gelaagde zones en ruimten, gegeseld door de wind en badend in het licht. Het meest originele aspect van een dergelijke schilderkunst schuilt ongetwijfeld in de aard zelf van de picturale materie, een amalgaam van zand en olie of caseïne. In navolging van Raoul Ubac gaat Berthe Dubail in deze nieuwe, korrelachtige materies op zoek naar een rustgevend evenwicht tussen mineraal en leven, via een abstracte stijl die voor zichzelf spreekt en ook vorm lijkt te geven aan allerlei soorten mentale geografieën. De keuze van zanderig materiaal en een kleurenpalet waarbij beige en oker domineren, roept bij de toeschouwer meteen gelijkenissen op met de minerale wereld en de zeekusten.

reproduction
reproduction
reproduction
Des couleurs comme des sons, 1965
Eveil, 1965
Rapports insolites, 1966

reproduction
reproduction
reproduction
reproduction
Tensions amorties, 1966
Menace imprévue, 1966
Autarcie, 1967
Des éléments passent, 1967

reproduction
reproduction
reproduction
Formes amies ou Accords, 1967
Pierres de lune III, 1968
Faisceau oblique, 1969

 

De monumentale vlakken en hun naar elkaar verwijzende speelsheid, de prachtige volle oppervlakken, de weelderig bewerkte, sprekende materies, kortom, de accuraat en spaarzaam gekozen middelen veronderstellen bij Berthe Dubail een uitzonderlijke autoriteit in het door haar gekozen register. Ze geven haar oeuvre hoe dan ook een plaats bij de allerbeste abstracte kunst van haar land.

Serge Goyens de Heusch

reproduction
reproduction
reproduction
reproduction
Péril de l'escalade, 1972
Forme méditative, 1972
Face au futur, 1975
La puissance et l'arrêt, 1975

reproduction
reproduction
reproduction
Eclosion, 1979
La quête de l'absolu, 1981
Miracle, 1984